Het hoogfeest van ‘Christus, Koning van het heelal’ heette oorspronkelijk voluit het ‘Feest van het Koningschap van Jezus Christus’. Het dankt zijn ontstaan aan paus Pius XI. In zijn encycliek ‘Quas primas’ van 11 december 1925 zag hij de erkenning van Christus’ koninklijke heerschappij als “het werkzame heilsmiddel tegen de storende machten van deze tijd”, waarmee hij vooral het toenemende atheïsme en de secularisatie bedoelde. Het soevereine koningschap van Christus is universeel en dus niet alleen voor de christenen, maar voor alle mensen, van alle tijden. De vruchten ervan zijn “echte vrijheid, orde, rust, eendracht en vrede”. Niets kon volgens Pius XI de koninklijke waardigheid van onze Verlosser uitdragen dan een eigen en bijzonder feest van Christus Koning.
Aanleiding voor de instelling van het feest was de 1600ste verjaardag van het eerste algemene concilie van Nicea (325). Dat concilie definieerde de wezensgelijkheid van Christus met de Vader (“één in wezen met de Vader”), waarop Christus’ koningschap steunt. Met het oog op Allerheiligen besliste Pius XI het feest te laten plaats vinden op de laatste zondag van oktober, om op die manier “de glorie te verkondigen van Hem die triomfeert in alle heiligen en uitverkorenen”. Hoe enthousiast het feest destijds ook onthaald werd, toch waren er al bij aanvang heel wat bedenkingen. Een onbehagen dat beslist ook te maken had met de toenmalige tijdsgeest en het ermee samenhangende kerkbeeld, vooral dan in het Westen. Het was een periode van christelijk imperialisme, van een heersende Kerk. Christus Koning werd met de nodige pracht en praal gevierd. Katholieke jeugdbewegingen marcheerden met vlag en wimpel door de straten en zongen strijdliederen. Het had allemaal iets triomfalistisch, alsof het ging om een koninkrijk van deze wereld.

Na het Tweede Vaticaans Concilie zijn ter gelegenheid van de herziening van de liturgische kalender in 1969 niet alleen datum en naam veranderd, maar kreeg het hoogfeest ook een andere dimensie. Sindsdien wordt het hoogfeest van ‘Christus, Koning van het heelal’ gevierd op de laatste zondag van het liturgische jaar. Op die manier komt het kosmische en eschatologische karakter van het koningschap van Christus sterker uit de verf. Het is om te beginnen het feest geworden van Christus, die koning is van het heelal. Een koningschap dat zich uitstrekt vanaf de schepping van al wat zichtbaar en onzichtbaar is, tot aan het uiteindelijke herstel op de laatste dag, want “alles is door Hem en voor Hem geschapen” (Kol 1,16). En ook de eschatologische samenhang, die altijd al kenmerkend was voor de laatste zondag van het liturgische jaar, wordt duidelijker. De omhoog geheven Heer en Koning is het einddoel, niet alleen van het liturgische jaar, maar ook van onze aardse pelgrimstocht. “De Heer is het doel van de mensengeschiedenis, het punt waarnaar alle verlangens van de geschiedenis en de beschaving convergeren, het centrum van de mensheid, de vreugde aller harten en de vervulling van hun verlangens… In zijn geest zijn wij tot leven gewekt en verenigd, en zijn wij op weg naar die voleinding van de geschiedenis der mensheid, die volledig met het plan van zijn liefde overeenstemt: ‘Alles in Christus onder één hoofd samen te brengen, alles in de hemelse regionen en alles op aarde, in Hem.’ (Ef 1,10)” (Pastorale Constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd, 45).