Op dinsdag 15 augustus vieren het hoogfeest van de Tenhemelopneming van Maria. De Bijbel spreekt niet direct over het feit of Maria wel of niet met haar lichaam in de hemel is opgenomen. Toch is het al vanaf het begin van de christenheid een gegeven geweest dat in de geloofsbeleving van mensen aanwezig was. Belangrijke mensen ten hemel laten opstijgen of laten opnemen als de afsluiting van hun mensengeschiedenis drukt zeer duidelijk uit dat deze persoon met heel zijn geschiedenis, ook zijn of haar lijfelijke geschiedenis, met heel het hebben en houden door God aanvaard is. Deze mens is in totaliteit één met God. Maria is met heel haar leven opgegaan in God. God heeft heel haar bestaan ten hemel opgenomen. Dat is het vaste geloof geweest van de Kerk, van de gelovigen. Dit geloofsgegeven werd op 1 november 1950 door paus Pius XlI tot dogma verklaard.

Een volksgebruik dat ook bij ons in ere wordt gehouden is de zegening van de kruiden. Dat deze kruiden op dit Mariafeest gewijd worden heeft te maken met het feit dat Maria aangeduid werd met namen uit de plantenwereld en dat in haar de bloem werd gezien die de gezegende vrucht van Jezus heeft voortgebracht.

Het doet goed om te merken dat dit gebruik -juist in onze technologische maatschappij- weer waardering krijgt.

Werd deze “kroetwusj” vroeger vooral gezien als bescherming tegen blikseminslag, vandaag de dag mogen we het zien als een teken van ons geloof dat God ons voor onheil wil beschermen en dat we Hem willen danken voor al het goeds dat de aarde voortbrengt.

De kroetwusj hoorde te zijn samengesteld uit twee graansoorten (tarwe en rogge), twee kruiden met geneeskundige werking (duizendblad en boerenwormkruid), twee kruiden tegen onheil (St. Jansriem en marjolein of alsem en koninginnekruid) en als zevende, het walnotenblad, omdat beweerd wordt dat in een notenboom de bliksem nooit inslaat.