Oorsprong

Op Allerzielen, 2 november, bidt de katholieke kerkgemeenschap voor haar overledenen. Al in 998 had abt Odilo van Cluny op die dag een gedenkdag ingesteld voor alle gestorven kloosterbroeders. In de 11de eeuw werd die dag door paus Johannes XIX algemeen ingevoerd als feestdag voor alle gelovige zielen.

 

Betekenis

Elk jaar opnieuw zorgt Allerzielen voor een drukke bedrijvigheid op en om de kerkhoven. Familieleden brengen dan verse bloemen naar het graf of columbarium van hun afgestorvenen, dat ze de dagen ervoor netjes gepoetst hebben.
De overtuiging dat de levenden moeten bidden voor al wie gestorven is, stamt al uit de beginperiode van het christendom. De katholieke traditie leerde dat de zielen van de overledenen in meer of mindere mate zondig zijn. Ze bevinden zich in het vagevuur en wachten daar op hun loutering om voor God te kunnen verschijnen en in de hemel te worden opgenomen.

Bemiddeling en voorbeden van de levenden kunnen helpen de schulden van de doden te verlichten en hun tijd in het vagevuur te verkorten.

 

Bidden

Bidden voor de doden blijft ook vandaag zinvol. Het herinnert om te beginnen eraan dat lang niet al onze overledenen gestorven zijn ‘in een geur van heiligheid’. Na hun verscheiden hebben velen van hen hun spirituele zwerftocht vaak nog niet afgemaakt. Zij blijven dus rekenen op het gebed van de levenden om hen te helpen zich ten volle te kunnen koesteren in het goddelijke licht. Ten tweede herinnert de kerkelijke kalender met die aan de afgestorvenen gewijde dag de mens, over alle generaties heen, aan zijn sterfelijkheid: de dood is de ultieme overtocht in een mensenleven. En ten slotte laat Allerzielen toe die mensen in het bijzonder nabij te zijn wiens leven blijvend getekend is door een diepe rouw.

In de eucharistieviering of gebedsdienst op Allerzielen wordt aan de dood van alle overleden gelovigen gedacht. De Kerk viert dan tegelijk het uitzicht op de verrijzenis en de uiteindelijke overwinning van het Leven op de dood voor iedereen.