Feestdag: 5 september.

Moeder Teresa heette oorspronkelijk Agnes Gonxha Bojaxhiu en was afkomstig uit Skopje, de hoofdstad van Macedonië (geboren: 26 augustus 1910). Haar ouders waren Albanezen. Die vormden de minderheid in Macedonië. Bovendien behoren Albanezen meestal tot de moslims, maar Agnes’ ouders waren katholiek, en dat wilden ze weten ook. Ze leerde thuis dat je moest opkomen voor je katholieke overtuiging, juist als je in de minderheid was. Toen Agnes 9 jaar oud was, overleed haar vader, totaal onverwacht. Nu stond haar moeder, Drana, alleen voor de opvoeding en verzorging van haar drie kinderen. Ze ging uit werken om aan de kost te komen, en leerde haar kinderen dat ze iets over moesten hebben voor anderen. Zo waste de kleine Agnes twee keer per dag een alcoholiste die niet meer voor zichzelf kan zorgen.

Omdat moeder zoveel aandacht besteedde aan de katholieke opvoeding van haar kinderen, kreeg Agnes natuurlijk boekjes te lezen over missionarissen in India. Daarin werd trots verteld hoe priesters, zusters en broeders hun eigen thuisland opgaven om in dat verre land de genade van God te verkondigen in woord en daad. Als zij dat ook eens ging doen? Die vraag liet haar niet meer los. Ze besloot erover te beginnen bij haar biechtvader. Vanaf haar zevende had ze geleerd elke maand te biechten. Intussen was ze al twaalf: “Vader, hoe kan je weten of je zoiets moet gaan doen?” Hij antwoordde: “Als je je echt gelukkig voelt bij de gedachte dat God je misschien roept om Hem te dienen, Hem en je naaste, dan is dat het bewijs dat je een roeping hebt.”

Op haar achttiende had ze haar besluit genomen: ze zou missionaris worden in India. De zusters waar ze bij wou intreden, stuurden haar eerst naar Ierland om Engels te leren. De hele buurt was uitgelopen om op het station afscheid van haar te nemen; het gebeurde tenslotte niet iedere dag dat iemand die je kende, zomaar geroepen werd om missionaris te worden. Zo begon ze aan haar kloosterleven. Toen de voorbereidingstijd voorbij was, werd ze ingekleed en koos als kloosternaam Teresa.

In het najaar van 1928 vertrok ze definitief naar India; ze kwam er begin 1929 aan. In het kader van haar verdere opleiding werd ze om te beginnen naar Calcutta gestuurd; daar hadden de zusters een hospitaaltje. Ze verzorgde er de zieken en maakte kennis met de stinkende armoede en de afzichtelijke ellende waarin duizenden mensen verkeren. In 1937 was haar opleiding tot kloosterzuster voltooid: ze legde haar eeuwige geloften af en werd benoemd tot directeur van een middelbare meisjesschool in het centrum van Calcutta. Hoewel ze haar taak prima uitvoerde, was ze niet gelukkig. Ze was immers niet naar India gekomen om voor beter gesitueerde mensen te zorgen. Ze verlangde naar haar armen, voor ze te zorgen, hun te laten zien dat God er ook was voor hen; daar wilde ze bij horen, er zelfs tussen wonen en hun leven delen. Maar ze had zich met haar geloften nu eenmaal gebonden aan het klooster, en moest doen wat er van haar gevraagd werd.

Twee jaar had haar worsteling geduurd. In 1939 – ze was pas 29 – was ze uitgetreden. Ze hulde zich in haar witte gewaad met blauwe bies en volgde bij de Medische Missiezusters een verpleegstersopleiding; dat zou ze nodig hebben in haar nieuwe leven. En zo was ze tenslotte in de krottenwijken van Calcutta verschenen, en had ze de verbazing van de armen daar gewekt. Wie deed nou zoiets? Wie wilde in deze stinkende ellende wonen? Maar ze scheen het te menen en won hun vertrouwen. En het merkwaardigste was: ze straalde bij alles wat ze deed. Ze leek wel een engel van God zelf, nee ze wás een engel.

Op 19 maart 1949 komt het meisje terug, dit keer zonder juwelen of dure kleren. Ze heeft haar beslissing genomen, zegt ze. Ze sluit zich eenvoudig bij Moeder Teresa aan. Andere meisjes volgen: het volgend jaar zijn er al zeven. Moeder Teresa ziet hoe de groep uitgroeit tot een echte nieuwe kloosterorde. In 1950 geeft de paus er toestemming voor. Ze kiezen voor de naam “Orde van de Missionarissen van de Naastenliefde” (Missionaries of Charity). De meisjes die toe willen treden, leggen de drie kloostergeloften af van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid; ze beloven heel hun persoon toe te wijden aan de allerarmsten van de wereld en niets, maar dan ook helemaal niets voor zichzelf te houden. “Daarin ligt je vreugde. Maar dat kun je alleen maar volhouden als je elke dag de nodige tijd besteedt aan persoonlijk en gemeenschappelijk gebed”, aldus Moeder Teresa.

De orde groeit en ook het werk neemt toe. Moeder Teresa bidt voor meer roepingen en haar gebeden worden overvloedig verhoord. Ze is in staat veel meer opvanghuizen te openen, ook buiten India, ja over de hele wereld, van Afrika tot Zuid-Amerika, van de slums in de grote steden van Amerika tot in Rotterdam aan toe. En steevast kiezen ze ervoor te gaan wonen temidden van de allerarmsten. Zo willen ze laten zien dat God er ook voor hen is. De orde bloeit. Moeder Teresa reist intussen de wereld af om haar zusters in andere landen te steunen en ze wordt meer en meer gevraagd om mensen toe te spreken. Hoewel haar boodschap vaak dezelfde is en in enkele zinnen samengevat kan worden, luistert iedereen aandachtig. Dat ze daarbij vasthoudt aan de standpunten van de katholieke kerk, ook als het gaat over omstreden kwesties als abortus en geboorteregeling, nemen zelfs degenen die het daar niet mee eens zijn, op de koop toe. Het zijn immers niet alleen mooie welgemeende woorden, maar ze doet wat ze zegt, en de liefde straalt van haar gezicht.

In 1979 krijgt Moeder Teresa de Nobelprijs voor de Vrede. Bij die gelegenheid is het de gewoonte dat er een overvloedig banket wordt gegeven. Ze vraagt echter of het geld dat nodig is om het banket te bekostigen, deze keer aan de armen in Calcutta gegeven kan worden. Dat gebeurt. Op 5 september 1997 overlijdt Moeder Teresa in het Moederhuis in Calcutta, toch nog onverwacht, al is ze intussen 86 jaar oud. Veel mensen over de hele wereld – of ze nu gelovig zijn of niet – zijn diep geraakt: “We hebben een echte heilige verloren. En daar heeft onze tijd juist zo’n behoefte aan.”

In 2003 wordt Moeder Teresa door Paus Johannes Paulus II zalig en op 4 september 2016 door paus Franciscus heilig verklaard.