Palmzondag is het begin van de Goede Week en de laatste vastenzondag vóór Pasen. Op die dag wordt de feestelijke intrede van Jezus in Jeruzalem herdacht. Het verhaal wordt verteld door de vier evangelisten, Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes. Elke evangelist vertelt het wel op zijn eigen manier.

Jezus had het land rondgereisd, gepredikt en zieken genezen. Hij had ook Lazarus, die in Betanië woonde met zijn zussen Martha en Maria, uit de doden opgewekt. Toen Hij naar Jeruzalem ging met zijn leerlingen, kwam Hij ’s avonds aan in Betanië, waar Hij at samen met Lazarus en zijn zussen. Diegenen die aanwezig waren bij de opwekking van Lazarus, hadden gehoord dat Jezus er te gast was en kwamen toegestroomd.

De volgende morgen gaf Jezus opdracht aan twee van zijn leerlingen om in het tegenoverliggende dorp een ezelsveulen te halen. De leerlingen legden hun mantels over het veulen en Jezus reed, erop gezeten, Jeruzalem binnen. De mensen die toegestroomd waren om Jezus te zien, spreidden hun mantels voor Hem op de grond. Zij sneden palmtakken van de bomen, palmtakken waren het symbool van de koning, en legden die ook voor Hem op de grond. Zij jubelden: Hosanna Zoon van David. Gezegend de Komende in de naam des Heren! Hosanna in den hoge!

Zo reed Jezus, omstuwd door zijn bewonderaars, Jeruzalem binnen. Omdat het al laat was, keerde hij naar Betanië terug.

Het verhaal van Palmzondag heeft een belangrijke invloed op het christendom. De palmtak is het symbool geworden van de martelaar, de overwinning op de dood. Jezus is ook de marteldood gestorven. Later kwam er ook het volksgeloof bij dat palmtakjes zouden beschermen tegen het kwaad. Bij ons zijn de palmtakken vervangen door buxustakjes en in het zuiden van Europa door wilgenkatjes. De palmtakken-buxustakjes- worden op Palmzondag door de priester gewijd. Een palmtakje wordt opgehangen voor bescherming van het huis tegen bliksem, achter het kruisbeeld aangebracht of wordt in de velden gestoken.